Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Mensenkind! spreek tot de [1]kinderen uws volks, en zeg tot hen: [2]Wanneer Ik het [3]zwaard over enig land breng, en het volk des lands een man uit hun [4]einden nemen, en dien voor zich tot een wachter stellen; 1. Zie boven hfdst.3 vs.11. 2. Hebreeuws, een land, wanneer Ik het zwaar over, tegen, of in hetzelve zal brengen. 3. Dat is, oorlog, vijandelijken inval, met den aankleve van dien, door mijn rechtvaardig oordeel toeschik. 4. Dat is, slechtelijk zoveel als uit, of onder hen, of uit hunne frontieren, uiterste grenzen, waar de wachter gemeenlijk gesteld worden om op alle aankomsten te letten. Zie verscheiden gebruik dezer manier van spreken Gen.47:2; Richt.18:2; 1 Kon.12:31; idem Gen.19:4; Jes.56:11, in de aantekening.